Elze van den Ban: eerste vrouwelijke hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat
8 maart is het Internationale Vrouwendag. Een dag die in het teken staat van strijdbaarheid en het gevoel van solidariteit van vrouwen overal ter wereld.
Voor 225 jaar Rijkswaterstaat doken we in onze rijke historie op zoek naar vrouwen die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de opbouw en ontwikkeling van ons land. Een van die vrouwen is Elze van den Ban.
Elze Frederika van den Ban werd op 18 oktober 1894 geboren in Haarlem. Van 1950 tot en met 1959 was zij hoofdingenieur bij de Dienst Zuiderzeewerken. Ondanks dat de Dienst Zuiderzeewerken formeel nog geen onderdeel van Rijkswaterstaat was, speelde zij een belangrijke rol voor Flevoland dat sinds 1971 beheersgebied is van Rijkswaterstaat.
Onbestendig schepsel
Elze van den Ban was erg spaarzaam met haar interviews, maar voor het tijdschrift Libelle maakte ze in 1956 een uitzondering. Het interview begon met een beschrijving van haar jonge jaren: ‘Er was eens een meisje van 16 jaar dat het in haar energieke kopje kreeg om in Delft te gaan studeren.’ Natuurlijk wist ze dat Delft een mannenstad was. Haar moeder waarschuwde haar daarvoor: ‘Wat wil een vrouw, zo’n onbestendig schepsel, met passer en rekenliniaal?’
Toch volgde Elze haar droom en kwam ze in 1911 in Delft aan op de afdeling Weg- en Waterbouwkunde waar wiskunde en mechanica haar lievelingsvakken waren.
Vrouwenkiesrecht
Bij haar afstuderen in 1918 was Elze, na Fanny van Neck en Nelly van Riemsdijk, de derde vrouwelijke civiel ingenieur in Nederland. Maatschappelijk gezien was het een belangrijk jaar voor vrouwen: op 3 juli 1918 werd Suze Groeneweg voor de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij) tot eerste vrouw gekozen in de Tweede Kamer. Een jaar later mochten vrouwen in Nederland actief stemmen.
Carrière voor de oorlog
Na haar studie gaf Elze wiskundeles aan een meisjes-HBS en werkte ze op het architectenbureau van haar vader. In 1926 werd zij benoemd tot adjunct-secretaris van de ‘Vaste Commissie voor uitbreidingsplannen in Noord-Holland’. 5 jaar later werd ze secretaris.
Tweede Wereldoorlog: ‘De dame uit Haarlem’
In de oorlogsjaren maakte zij zich als ‘de dame uit Haarlem’ verdienstelijk voor verzetsgroep ‘Albrecht’ die Duitse verdedigingswerken langs de Nederlandse kust in kaart bracht en naar de geallieerden overseinde. Na de bevrijding kreeg Elze, net als alle andere leden, het boek ‘Albrecht meldt zich’ aangeboden met een persoonlijke titelpagina. Het boek toont onder andere organisatieschema’s waarin zij met haar codenaam vermeld staat.
Hoofdingenieur Dienst der Zuiderzeewerken
In 1950 werd ze benoemd tot hoofdingenieur bij de Dienst der Zuiderzeewerken en werd ze tevens hoofd van de afdeling Planologie. In die functie was zij verantwoordelijk voor de inrichting van het nieuwe land van de IJsselmeerpolders en richtte ze zich op het bewoonbaar maken van de polders. Daarbij dacht ze in de eerste plaats aan het welzijn van de bewoners.
In Libelle vertelde ze: ‘De vestiging van een industriebevolking gaat samen met een grotere behoefte aan recreatiegronden: speel- en sportvelden, een wandelbos.'
'De boer brengt zijn vrije tijd door op de boerderij of bij de aanverwante families op andere boerderijen. Al neemt ook op het boerenland de sportbeweging toe, de behoefte de spieren te oefenen en de bloedsomloop te stimuleren is daar niet zo groot als in een industriegebied met fabrieksarbeiders en kantoormensen. Dezen snakken naar beweging in de buitenlucht. Hun gezinnen, altijd opgesloten in de stad, zoeken in de vrije tijd de natuur.'
Bochten en bebossing
Om daadwerkelijk te ervaren wat de polderbewoners in de toekomst te wachten stond, trok Elze zelf op de fiets de Noordoostpolder in. Met al haar kracht trapte ze tegen de straffe wind in door het uitgestrekte land. Ze doorkruiste ook de Wieringermeer en de Haarlemmermeer. Het leverde een inzicht op: die eeuwige wind in de polder, daar zouden de mensen moedeloos van worden. Daarom pleitte ze voor op zijn tijd een bocht in de weg en hier en daar wat bos.
Gelukkige polderbewoners
Elze zag het als haar taak om ervoor te zorgen dat de mensen in de polder gelukkig zouden zijn. Piekerend over het welzijn van de polderbewoners, kreeg ze een idee voor de grote hoeveelheid zand die vrijkwam bij het uitgraven van de vaargeulen. Het moest ergens heen. ‘Waarom brengen we het niet naar de dijk voor het aanleggen van strandjes?’, stelde ze voor aan de commissie.
‘Het zal de dijken en de randmeren aantrekkelijk maken. Watersporters zullen blij zijn met de vele kaapjes en baaitjes. Mensen kunnen er wandelen en kinderen kunnen in het water spelen.’
Schadelijke romantiek
De oplossingen die zij aandroeg voor de Flevopolders en het Veluwemeer waren praktisch en inventief, maar er was soms ook forse kritiek. Zo vond men haar bochtige wegen en grote boscomplexen economisch niet verantwoord en te ‘romantisch’. Onder de subkop ‘Schadelijke romantiek in plaats van zakelijke structuur’ trok het katholieke dagblad De Maasbode begin 1956 van leer tegen een ‘overheersende zucht tot historiseren’.
Benoeming tot officier in de orde van Oranje Nassau
Ondanks de kritische noten werd Elze van den Ban geroemd vanwege haar fenomenale kennis en haar tomeloze inzet. ‘Och, ik doe gewoon mijn werk’, vertelde ze aan Libelle. ‘Het was mijn taak ‘mee te helpen’ uit water en slik een bewoonbaar land te maken.’
Bij haar pensionering, in 1959, werd ze benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau. Maar op haar lauweren rusten was er niet bij. Ze bleef actief en adviseerde verschillende gemeenten, waaronder Broek in Waterland en Petten.
Elze overleed op 25 december 1973. Hoewel ze pleitbezorger was voor ontspanning en geluk voor alle polderbewoners, haalde ze zelf juist veel voldoening uit een sober en hardwerkend leven.